In Memoriam Jan Tinbergen

 
Enkele gedachten over en persoonlijke ervaringen met hem

 

Jan ontmoette ik het eerst eind jaren zeventig. Het Econometrisch Instituut van de Groningse universiteit vierde een lustrum, en in de lustrumcommissie stelde Theo Junius voor Tinbergen uit te nodigen. We vroegen ons met zorg af of we Tinbergen met zijn hoge leeftijd die lange treinreis wel konden aandoen, maar Theo overreedde ons, scheen de situatie te kennen - en natuurlijk maakten we het lustrum graag tot een succes.

Voor mij was "Tinbergen" nog een zeer blanco begrip. Als student had ik van hem gehoord als de officiële Nobelprijswinnaar en nestor van de Nederlandse econometrie. Verder niets. Achteraf is dat wonderlijk, want met econometrie, PvdA en ontwikkelingssamenwerking hadden we reeds veel gemeen.

Het blanco laat zich toch wel begrijpen. Op jongere leeftijd ga je denkelijk wat meer af op labels. De klinkende naam voor de ontwikkelingssamenwerking was "Pronk". "Tinbergen" klonk saai, als "Pearson" - van die boekjes die bij De Slegte lagen. In de Groningse opleiding econometrie was de naam Tinbergen niet zo vaak voorgekomen. Er is geen "Theorema van Tinbergen" of een andere specifieke kapstok die houvast geeft. Het eerste model voor Nederland uit 1936 is natuurlijk niet zo interessant voor PvdA angehauchte studenten in de periode van het kabinet Den Uyl. Pas later merk je hoe Jan’s werk in alle niches van het vak is terug te vinden.

Op het lustrum maakte Tinbergen geen sprankelende indruk. Oud, vriendelijk, helder, wel een verrassend fijn gevoel voor humor - maar ik weet niet meer wat hij gezegd heeft. Belangrijker was de conclusie van een andere spreker, wiens naam ik wel weer vergeten ben, dat econometristen teveel steunen op CBS statistieken en te weinig zelf materiaal verzamelen. Deze conclusie is nog steeds de moeite waard.

Sinds dat lustrum ben ik "Tinbergen" steeds vaker tegengekomen, op terreinen die ik zelf steeds relevanter begon te vinden. Denkelijk waren mijn ogen geopend - en ergens is de knop omgezet, zodat wanneer ik die naam tegenkom ik het moet lezen.

In 1980/82 heb ik hem, Pronk en Emmerij een analyse gestuurd dat de bestaande concepten van ontwikkelingssamenwerking en destijds van een "Nieuwe Internationale Economische Orde" niet deugen. Van Tinbergen kwam het zinvolste commentaar.

Ik heb het geluk gehad vanaf 1982 op het CPB te mogen werken. Dit versterkte het gevoel van een geestelijke verwantschap. Ik legde me toe op het vak zelf, op de verklaring voor de voortdurende economische problemen, en had, door de positie als planbureau-er, ook meer afstand tot het interne PvdA gebeuren.

In 1983 bakte de PvdA er weer niets van. Een idee kwam op hoe, op afstand en op gepast indirecte wijze, leiding en achterban weer op het rechte spoor gezet konden worden. Ik heb de WBS benaderd en Joop van den Berg voorgesteld om een tv-serie over de gedachten van Tinbergen te maken. Van den Berg reageerde belangstellend. Ik heb Tinbergen toen thuis bezocht. We besloten dat we allebei overtuigde sociaal-democraten en econometristen waren, en we zijn op voornamen overgegaan. Hij ging accoord met het idee van zo’n serie, wilde er graag aan meewerken, maar we waren allebei stellig over het punt dat de gedachten centraal stonden, en niet hijzelf. Ik heb daarop een projectvoorstel bij de WBS ingediend, met veel gespreksmomenten met deskundigen en politici, en ook Tinbergen. Er is nog regelmatig contact met de WBS geweest. De afwikkeling verliep mistig. Er is uiteindelijk een tv uitzending geweest waarin Jan met een paraplu in de buurt van het Vredespaleis loopt. De programma-makers vonden blijkbaar dat tv voor het publiek alleen interessant was wanneer de persoon centraal werd gezet. Jan was er niet tevreden over. Ik kan Joop van den Berg nog steeds op dit punt wurgen.

Ik ben Jan in de navolgende periode weer tegengekomen op een paar congressen. Het was prettig elkaar de hand te geven, en te informeren hoe het ermee stond. Daarna was er niet echt aanleiding meer te zeggen.

De echte ‘communicatie’ was wat ik over hem las, in WBS teksten zoals van Jan Nekkers, het proefschrift van Knegtmans, en van hemzelf in boeken bij De Slegte, zoals "Lessons from the past" uit 1963. Ik kreeg steeds meer respect voor hem. De vriendelijkheid in de onderlinge omgang, door velen geroemd, achtte ik - verwend als econometristen zijn - niet meer dan vanzelfsprekend. Nee, indrukwekkend was de non-vriendelijkheid, de afwezigheid van verwarrende sentimenten, niet alleen in zijn wetenschappelijk werk, en maar juist ook in de onderbouwing van zijn politieke positie. Meedogenloos stuurde hij de mensheid vanuit zijn leunstoel deze of gene kant op, waarheen de logica maar aangaf. Zijn kracht was dat hij niet meedeed met gelegenheidsargumenten, maar juist vertrouwde op de logisch inherente economische en wetenschappelijke ontwikkelingen waardoor op den duur de fundamentele overwegingen de doorslag zouden gaan geven - zoals hij deze althans weloverwogen dacht te zien.

Vanuit WBS kringen werd in toenemende mate het bericht de wereld ingeholpen dat Tinbergen maar naief was. In plaats van op Tinbergen’s nalatenschap voort te bouwen, het aan te passen aan deze tijd, werd het afgebroken. De spraakmakende gemeente begon te bestaan uit sociologen en politicologen die elkaar en de omgeving vertelden dat ze de calculerende burger hadden ontdekt. Vergeten was dat economen reeds de homo economicus als uitgangspunt van het vak genomen hadden. Beweerd werd dat Tinbergen de gebreken van de welvaartsstaat niet gezien had, en vergeten was dat hij rond 1960 gewaarschuwd had voor het minimumloon. Waar men hem bekritiseerde en sprak over de calculerende burger, zag men niet dat hij de calculerende rekenmeester was. Men veroorloofde zich te negeren dat hij razend intelligent was en zijn pappenheimers kende van haver tot gort.

In 1989 viel de Berlijnse Muur. Een mijlpaal in de geschiedenis van Oost en West. En tevens voor het denken van Tinbergen, die voortdurend op de krachten heeft gewezen die tot convergentie leiden. Het is aan Gorbatsjov te danken dat die convergentie de vorm heeft gekregen van een snelle overgave, maar het was juist ook Tinbergen die het krachtenspel heeft helpen verhelderen, en die wezenlijk heeft bijgedragen aan het scheppen van die sociale markteconomie waaraan Gorbatsjov zich wel wilde overgeven. Het was passend dat Gorbatsjov bij zijn bezoek aan Nederland ook een bezoek aan Jan bracht.

De OECD landen hebben hier een belangrijke nieuwe verantwoordelijkheid gekregen. Cruciaal voor het beheersbaar houden van de ontwikkeling in het Oosten is dat de OECD de handelsgrenzen gaat openstellen. De OECD houdt die grenzen echter dicht uit angst voor eigen werkloosheid. Menend dat economen hier een voorlichtende taak hebben, heb ik in 1991 het initiatief tot een proclamatie genomen - nog voor de couppoging tegen Gorbatsjov midden augustus 1991. Jan was de eerste mede-ondertekenaar, anderen waren Harry van Dalen, Robert J. Gordon, J.P. Bénassy en N. Mata. Dit is voorgelegd aan het congres van de European Economic Association in september 1991, welk congres het helaas niet op zijn weg zag om er mee verder te gaan. Een andere invalshoek is het beleid in het Oosten zelf. Met medewerking van André Gerrits en de Alfred Mozer Stichting van de PvdA hebben Jan en ik in 1991 een politiek artikel geschreven - een korte sociaal-democratische variant van "Lessons of the past" voor de USSR - en dit gezonden aan Shatalin en Yavlinski. Het lijkt erop dat hier weinig is bereikt maar het was het proberen waard. Overigens, in Februari 1994 sprak een studie van de ILO nog over een tijdbom. Enig vertrouwen in de fundamentale processen is ook op zijn plaats want op de Europese top op Korfoe werd tenminste een handelsverdrag met het GOS gesloten.

In 1992 was er in het Vredespaleis een conferentie "Economics of International Security". Een lieu de mémoire. In een sessie en discussie met Jan Berkouwer zei ik, in een bijzin en in de context van de grensoverschrijdende milieuproblematiek: "die wereldregering, die komt er wel." Dit ontlokte Jan een glimlachje, dat boekdelen sprak. In de marge van het congres heb ik hem mijn analyse ten aanzien van de werkloosheid toegelicht. We waren het erover eens dat het doorgerekend moest worden. Het was voor me een heel bijzonder moment toen ik van een afstand, in een hoekje apart, de twee stokoude oude vrienden Jan Tinbergen en John Kenneth Galbraith met elkaar zag praten.

Begin 1993 kort nadat mijn boek van 1992 bij Guido den Broeder was verschenen, heb ik hem een exemplaar gezonden, een afspraak gemaakt, hem thuis bezocht, en een toelichting op de CPB-kwestie gegeven. We waren het eens dat er sinds zijn vertrek wel meer directies waren geweest en dat de bal hier in het speelveld van de jongere generaties lag. Hij waardeerde het dat ik hem inlichtte, en dat was ook de enige bedoeling. Ik kon hem vertellen dat ik met de nodige moeite de PvdA verlaten had. Hij was bezig te schrijven over de toekomst van de sociaal-democratie [en bij de Europese verkiezingen van 1994 steunde hij de kandidaat van de milieupartij de Groenen]. Zijn 90e verjaardag kreeg dat jaar een officiële viering in het Tinbergen Instituut. Helaas kon ik door verblijf in het buitenland niet aanwezig zijn en dat hebben we via de post goedgemaakt.

Het laatst sprak ik hem begin 1994, aan de telefoon, toen ik hem kon vertellen dat we - het Samuel van Houten Genootschap - zijn leerling Hans van den Doel, die bij hem gepromoveerd was, de eerste Samuel van Houten Penning hadden toegekend. Hij vond dat - als ook zovelen - fijn en verdiend.

In dit verband kwam ik in contact met Jos de Beus, zelf weer een leerling van en gepromoveerd bij Hans van den Doel. De Beus verzamelde in april dit jaar enkele economen voor een congres met de titel "In de schaduw van Tinbergen". Ik vond het perfect en hoog tijd dat het debat weer in de richting van de bedding ging.

Wanneer je zo nagaat, sinds eind zeventiger jaren, econometrisch gaat kwantificeren: een vijftal congressen, twee huisbezoeken, een keer langsgefietst om een paper af te geven, tien telefoontjes, tien briefjes over en weer. Dus voornamelijk veel zelf gelezen en gedacht over zijn werk en zijn vormgeving van zijn positie. Is het zinvol hier voor anderen over te schrijven ? Wat moet een ander met dergelijke kanttekeningen, wanneer een in memoriam de persoon zelf moet betreffen, of, wanneer verdriet alleen kan voor dieper persoonlijk contact ? Voor een deel: ik weet het niet. Het maakt me niet zoveel uit. Hij - zijn beeld - was me dierbaar, en ik geef daaraan graag uiting. Laaiend enthousiasme. Voor een ander deel, dit. Het lijkt me nuttig uiting te geven aan een bepaalde waarneming, en het is ook nuttig dit beargumenteerd te doen want iemand van een jongere generatie staat sowieso verder op afstand.

Jan is door sommigen ‘tragisch’ genoemd omdat zoveel in de wereld gebeurde waar hij juist anders hoopte. (1)

Ongetwijfeld gebeurt er veel zorgwekkends. Toch: Tinbergen’s auto-biografische bijdrage aan Szenberg’s "Eminent Economists", CUP 1992, getuigt van levensvreugde. Jan had humor die mogelijk velen is ontgaan. Hij had moed en weloverwogen hoop. Tragiek, dat is wanneer iemand zijn noodlot ziet aankomen, en zich gedwongen ziet daaraan bewust mee te werken en het te bevorderen. Dat geldt niet voor Tinbergen.

Jan ziet juist de mogelijkheden voor en onwikkelingen naar een hoopvolle toekomst voor de mensheid. Jan is de vooruitgeschoven verkenner aan het front van de wetenschap. Jan is de heraut die vanuit zijn leunstoel ook al stiekem grinnikend genoten heeft van het effect van wat hij ontdekt heeft en wat hij de mensen straks kan vertellen.
 
 

Voetnoten

 
  1. Jan Pen schrijft in Vrij Nederland 18 juni 1994: “Hij werd dagelijks geconfronteerd met feiten die hem niet zinden en die hem soms zeer treurig stemden - mensen houden maar niet op elkaar af te slachten, ze lopen achter de verkeerde leiders aan, de generaals gaan maar door met hun vreselijke werk - maar hij probeerde steeds het positieve in de ontwikkeling te zien. (...) Hij vertoonde trouwens in het algemeen een merkwaardig mengsel van wanhoop en toch maar stug volhouden. En dat werd er de laatste jaren niet beter op. Tinbergen was zonder twijfel een tragische man.”